Afgelopen week was het één van de twee dagen per jaar dat wij de regenboogvlag uithangen. Naast de Coming Out dag in Oktober was het gisteren de Internationele dag tegen homofobie, transfobie en bifobie (IDAHOT). Ik probeer dan mijn steentje bij te dragen om de zichtbaarheid van regenboogmensen te vergroten. We maakten een heleboel (vooral gekke (wat is dat toch, dat zodra je een camera op mijn kinderen richt, er vanzelf scheve grijzen, uitgestoken tongen en rollende ogen komen? Zou het een virus zijn?)) foto’s met de kinderen onder de vlag, spamden twitter en Instagram vol en ik kleurde voor het goede doel zowel mijn ogen als mijn nagels in regenboogkleuren.
Hebben we zo’n dag wel nodig?
Hebben we zo’n dag eigelijk nodig? Is er niet al hartstikke veel acceptatie voor roze homo’s, regenboogbisexuelen en meermintransgenders in dit land? Het algemene beeld is inderdaad dat mensen in ons land positiever zijn gaan denken over LGBT+’ers, zo kopt ook de NOS. Maar, zo zei de nieuwslezer op het acht uur journaal, het maakt wel uit hoe zichtbaar ze zijn. Want zoenende homo’s, dat vinden een hoop mensen dan toch nog aanstootgevend. Iets wat ook naar voren kwam in de schade die bushokjes opliepen toen Suitsupply er een poster ophing. De gemiddelde scholier vind uit de kast komen daarbij toch nog erg eng en een beetje bisexueel ervaart zowel van de homo als van de hetero kant enige discriminatie.
Angst voor het onbekende
Overigens is het niet perse de hanggroepjongere of de zwarte kousen gekerkte Nederlander die moeite heeft met andere genders en geaardheden. Heel veel mensen hebben een soort onderbuikgevoel. Een, ‘ik heb niets tegen homo’s hoor’ , maar zich wel een beetje naar voelen bij die twee zoenende mannen. Dat ongemakkelijke gevoel, wat daar in die onderbuik zit te wiebelen, dat verwijnt als je maar meer contact hebt met LGBT+’ers, zo blijkt. Wat de boer niet kent dat vreet ie niet, en al zijn wij allang niet allemaal boeren meer, we blijven als mensheid enigszins angstig voor het onbekende. Wat onze hersenen vervolgens gaan doen is dat we dat gevoel met ons hoofd proberen uit te leggen, en dan komen we meestal op een ‘dat hoort niet’. De makkelijkste manier voor je hersenen om een gevoel te ontkrachten is namelijk om het te ontkennen. Als het ook raar IS, dan is je gevoel dus geheel gerechtvaardigd. Hèhè, dat lucht op.
Iedereen heeft dit systeem overigens. Ik dus ook. De eerste keer dat ik mijn zoon in een badpak zag, vond ik dat er heel vreemd uitzien, ondanks dat ik echt zijn blijheid zag met het kledingstuk en met heel mijn hart (hersenen?) vond dat hij het dragen mocht. Ik ben ontzettend blij met mensen als Jacob Tobia en de zoon van Julie Tarney van My Son Wears Heels, zodat ik mijn kinderen kan laten zien dat mannen met baarden heel goed wegkomen in een jurk. Of eigenlijk, om aan mezelf te laten zien, dat mannen met baarden er heel goed uitzien in een jurk. Want ook míjn onderbuik heeft van zich laten horen, en vind een man in een jurk er ‘raarder’ uitzien dan een vrouw in een jurk. Gelukkig voor alle laagste regionen van onze buiken: het went. Vandaar dat ik dus hard aan de slag ging om mijn stad te laten wennen aan meer regenboog mensen. Of nu ja, mijn wijk. Of dan toch in ieder geval de straat. Of dan toch zeker weten de nabije buren, die mogelijk langs ons huis kwamen in ons kleine doodlopende buitenwijkstraatje waar wij wonen.
Cijfers over acceptatie
De cijfers geven aan dat de acceptatie van LHBT+’ers groeit. Ondanks dat hebben we nog wel wat te doen. Laatst kwam de rainbow ranking uit, een lijst van landen die het goed doen op het gebied van rechten voor regenboogmensen. Nederland doet het niet meer zo goed op dat gebied. Let wel, het gaat om wettelijke rechten voor homo’s en transgenders, niet om de acceptatie of het gevoel van de Nederlander. Er zijn waarschijnlijk landen die qua wettelijke regels flink op ons voor lopen, maar waar de acceptatie juist achterblijft. En niet elk land heeft gelijke regels voor alle LGBT+’ers. Zo heb je in Finland als homo waarschijnlijk een goed leven maar moet je als transgender eerst gesteriliseerd zijn voor je wettelijk van geslacht mag veranderen. Maar ik merk dat ik me vooral een beetje dubbel voel. In 2012 dacht nog maar 43 % van de Nederkanders positief over transgenders, en dat is nu gestegen tot 57%. . Hardstikke mooi natuurlijk, alle stijging is goed. Maar ik blijf ook ergens denken aan die ruim 40% die mijn kind dus niét accepteerd, de mensen die vinden dat mijn kinderen geen kroost mogen adopteren of niet hand in hand mogen lopen met de liefde van hun leven, als die van hetzelfde geslacht zou blijken te zijn.
Ik ben verwend
Misschien ben ik ook wel heel naief. Of verwend. Na mijn jeugd heb ik mijzelf omringd met vooral ontzettend lieve, begripvolle mensen. Ik kwam als jongere bij een wat linkse vereniging waar diversiteit hoog in het vaandel stond, en alle haarkleuren, seksuele voorkeuren en genders naar binnen mochten, sterker nog, net zo normaal leken als alle anderen. Dat er op deze wereld mensen zijn die daar heel anders over denken, dat wist ik natuurlijk wel, maar daar stond ik niet zo bij stil. Of liever, daar stond ik soms wel degelijk bij stil, en voerde er soms zelf actie tegen, maar gevoelsmatig kon ik me er toch niet echt iets bij voorstellen. Échte discriminatie was een beetje een ver van mijn bed show, iets waar ik me als witte, hoogopgeleide vrouw van bewust was, maar me niet echt in kon inleven. Wie kon dat ook wel? Wie kan zich écht voorstellen hoe oorlog voelt, of honger, of discriminatie omdat je zwart bent, of Achmed heet terwijl je op je zachte IKEA bank genietend van een Nespresso je post geadresseerd aan Maarten en Sandra de Jong doorneemt? In die luxe van mezelf gewaardeerd voelen kreeg ik mijn kinderen.
Toen mijn jongste kind transgender bleek waren er dan ook vooral veel positieve reacties. Dat Tante To en Oom Piet aangaven het moeilijk te hebben met onze keuze tot rokken bij ons genderkind, en later voor de keuze haar als meisje door het leven te laten gaan, was voor mij al een enorme openbaring. Toen later oma en ook een vriendin aangaven dat waarschijnlijk heel veel mensen zoiets zouden voelen, het alleen niet noodzakelijkerwijs zouden zéggen, drong het tot me door dat ik toch wel erg naïef was geweest in mijn gedachte dat het allemaal wel los zou lopen met de rokken van Sky.
Dubbel gevoel
Mede daarom voelen deze cijfers heel dubbel. Wij verkeren in een enorme luxe. Skylanne wordt op school geaccepteerd als wie ze is, en Finnley kan gewoon in een jurk de klas in zonder dat andere kinderen hem uitlachen. Niemand kijkt ons raar aan, (of ze doen het heel stiekem, en ik heb het dan gewoon niet door) of lacht ons uit. Af en toe vraagt er iemand waarom Finn toch een badpak aanheeft, maar meestal is het kind in kwestie *) snel tevreden als het antwoord komt “Omdat ik dat leuk vind.”
Maar toch blijft er een hoog percentage mensen die mijn kind(eren) niet zegt te accepteren. Alleen maar omdat zezijn wie ze werkelijk willen zijn. Het maakt dat ik me toch, een heel klein beetje, opwind over de toekomst. Wat zal het met Sky doen als op de middelbare school wél tegen haar gender wordt geschopt? Hoe zou Finnley zich voelen als hij, ‘het is een grapje, uiteraard!’, door zijn klasgenoten uitgescholden wordt voor ‘homo’, terwijl hij misschien nét zijn eerste crush heeft op die leuke jongen uit 4D?
We hebben zo’n dag toch nodig
Dáárom hebben we deze dag, de vlag, en mijn regenboognagels en ogen nog nodig. Om te laten zien dat er niets raars is aan anders zijn. We bijten niet. Biseksuelen zijn ook mensen, paarsharige hardrockers houden ook van knuffelen en transgenders kunnnen scheten laten die net zo stinken als die van ieder ander. Het is alleen maar.. anders. En anders, dat wen. Zeggen zelfs Tante To en Oom Piet.
*) Het is altijd een kind die dat vraagt. Ouders zijn opgevoed en blijken de vraag ‘ben je een jongen of een meisje’ niet te durven stellen.